Logo Utrecht University

Docentencommunity T@UU

Blogs

Instant onderwijs en Stand up docenten

In vervlogen tijden maakte Piet Vroon (1939 –  1998)  zich druk om de kwaliteit van het academische onderwijs.  Vroon was hoogleraar Psychologie, publicist en bekende Nederlander. Mijn studenten en mijn jongere collega’s hebben geen idee meer wie hij was. Zo vergankelijk is gloria mundi.

Vroon vond de kwaliteit van het academisch onderwijs zo teruglopen dat hij de Nederlandse universiteiten omdoopte tot ZULO’s: Zeer Uitgebreid Lager Onderwijs. Het is nu 30 jaar na zijn statement. En ik wil onderzoeken of hij gelijk heeft (gekregen).

Kloppen zijn veronderstellingen?  Wat zijn de uitdagingen binnen het academisch onderwijs? Kunnen we er iets aan doen, wat dan?

Er is de afgelopen 30 jaar veel veranderd. Ik noem drie dingen.

1.         De informatierevolutie in de samenleving als geheel.

2.         Meer controle, meer bureaucratie, meer papierwerk.

3.         En onhandig, zwalkend beleid van het ministerie, bv het instellen en weer terugdraaien van de 60 uren norm. Dat is van alle tijden –vrees ik.

Met al deze dingen, zo is mijn stelling, zijn we af en toe creatief omgegaan. En ik zie ruimte om dat nog méér te gaan doen.

Ad 1 – De informatierevolutie in de samenleving als geheel

De snelheid van de informatiecirculatie is enorm toegenomen.  Twee voorbeelden van het afgelopen jaar. Tijdens een werkgroep vertelde ik dat homoseksualiteit ooit als ziekte/afwijking in de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM) was opgenomen. Nu kunnen we ons dat in Nederland niet meer voorstellen. Wanneer ging dat statement er ook alweer uit, jaren zestig? -vroeg ik me hardop denkend af. Ondertussen vertelt een student me wanneer dit exact was (smartphone). En is seksverslaving nu als officiële addiction in de DSM inmiddels wel opgenomen?  Een andere student geeft aan dat dit zo is (smartphone).

Voor de goede orde: ik ben niet voor smartphones tijdens de lessen, maar het is wel illustratief voor de omgang met de snel veranderende en direct toegankelijke kennis. En dat geldt natuurlijk veel breder. Toen ik studeerde liep ik met stapels ponskaarten rond en een dag later kon ik de resultaten van de statistiek ophalen. Grote uitdraaien. Dat soort dingen kunnen studenten nu zonder enig tijdverlies met spss doen. Wij moesten soms lang op boeken wachten. Studenten checken ze nu online, als dat handiger of goedkoper is. Wat vroeger heel lang kon duren, gaat nu in een handomdraai, instant –in real time. Je kunt in een collegezaal studenten dingen laten invoeren (smartphone) en terplekke analyseren en projecteren.  Bv Mensen die extravert zijn, voelen zich wat gelukkiger. Inclusief correlaties, p waarden, significanties.

Dat biedt natuurlijk enorme mogelijkheden. Tegelijkertijd zit er ook een downside aan. Alles moet ook nu gebeuren. Tijden, locaties, studiegidsteksten, literatuur –vaak wordt het pas bekeken op het moment zelf. Soms is dat te laat. Bij werkgroepen hebben studenten vaak geen pen, papier of boek bij zich. Er is veel minder tijd voor bezinning, bezinking, diepgang, reflectie. Papers worden soms in één keer online geschreven, online worden er wat bronnen bijgezet, online wordt het ingeleverd. Dat blijft dan vaak vlak. En veel spreektaal.

Veelzeggend is overigens dat de Vakgroep Geschiedenis en Theorie van de Psychologie (waar ik studeerde) is opgeheven. Net als Wijsgerige en Historische Pedagogiek (waar mijn vrouw studeerde).

Ad 2 – Meer controle, meer bureaucratie, meer papierwerk.

Door fraudegevallen, o.a.  bij InHolland,  is de verantwoordingscultuur sterk toegenomen. Alles moet gecontroleerd kunnen worden.  Alles moet kloppen voor mogelijke visitaties en dat heeft een onevenredig grote papierwinkel, boekhouding en bureaucratie tot gevolg. Meer in het algemeen zie ik veel stroomdiagrammen, waarin de studenten worden gezien als een groep die binnenstroomt, gecontroleerd en gemanaged moet worden, bepaalde zaken moet leren –en die dan weer uitstroomt.  Vragen rijzen dan als: wat is het niveau als ze binnenkomen, leren ze onderweg wel genoeg en op de juiste momenten, etc. Hoe houden we dat bij, hoe controleren we dat, hoe archiveren we dat, hoe communiceren we dat.

Deze ontwikkeling is enigszins doorgeslagen. Dit mag versoberen, anders wordt het middel erger dan de kwaal. We mogen ervan uitgaan dat studenten en docenten in principe te vertrouwen zijn.

En in verband hiermee: natuurlijk is het zo dat studenten komen om te leren en wij om te onderwijzen. Dit is echter, als het goed is, geen eenrichtingsverkeer –maar een interactief proces. Als docenten leren wij ook van onze studenten. Wat mij betreft hoeven we op dit punt  echt geen docent-volg systeem op te zetten, maar het is wel goed om je als docent te realiseren dat onderwijs en gesprek, een dialoog is. En dat het ‘de bedoeling is’, dat jij je ook ontwikkelt. Niet alleen door je kennis op peil te houden, maar ook als persoon.

Let eens goed op wat je terugkrijgt van je studenten: hun vragen, hun ideeën, hun initiatieven, hun plannen om iets op te zetten. Docenten en coördinatoren creëren op dit moment stageplekken die door onze studenten zelf bedacht zijn.

Ad 3 – Onhandig, zwalkend beleid van het ministerie.

Het ministerie bedacht indertijd dat we onze studenten méér moesten zien, méér contacturen –maar zonder extra tijd/geld. Eén van de vele voorbeelden dat bureaucraten achter hun bureau iets bedenken dat er op papier leuk uitziet,  maar docenten die het moeten gaan uitvoeren in de problemen brengt. Docenten en coördinatoren van cursussen hebben hier tal van creatieve oplossingen voor bedacht.  Sommigen waren zó sterk dat we ze hebben gehandhaafd, ook toen de 60 uren norm weer geruisloos van het toneel verdween.

Over de gelegenheidsoplossingen waar studenten (en docenten) niets aan hadden wil ik niet te veel zeggen. Vaak ophokachtige constructies, dakpanconstructies, digitale events, (peer) feedback constructies waar geen docenten meekeken, etc. Maar we hebben bv ook filmcolleges ingevoerd. Hier keken (en kijken) studenten naar films of documentaires die veel met de stof te maken hebben. Dit bespreken we dan na tijdens onze werkgroepen. Zowel studenten als docenten waarderen dit. En bij ons Leeronderzoek worden eerstejaars studenten door masterstudenten gecoacht. Ook dat is een win-win situaties waar alle partijen van profiteren. De masterstudenten doen onderwijservaring op en de eerstejaars krijgen begeleiding op maat.

Dus ….          

Het onderwijs aan de universiteit is niet minder goed dan  in de tijd dat ik studeerde (eind jaren zeventig, beginjaren tachtig).  Er zijn nieuwe beperkingen, nieuwe mogelijkheden en nieuwe uitdagingen. Er is inderdaad minder diepgang op dit moment, tegelijkertijd was in mijn hele psychologie ‘voorkandidaats’ vrijwel alles multiple choice. Bovendien soms kregen studenten hun briefje te makkelijk; zeker bij het IOP (ontwikkelingspsychologie). En, tenslotte,  het belangrijkste punt is heel eenvoudig: de werkgroepsgrootte.  De werkgroepen nu zijn aanzienlijk groter dan 30 jaar geleden. Toen vaak rond de 15 studenten, nu meestal 25. Eigenlijk zou al het geld rond kwaliteitsverbetering/ vermindering van de werkdruk dus die kant op moeten stromen.

Maar, net als toen,  hangt veel af van je eigen instelling (als student):  (wat) wil je graag leren, weet je waar je naartoe wilt, heb je er plezier in? En net zoals toen hangt veel af van de instelling van de docent. Hoe helpen wij onze studenten hun weg te vinden? Staan we open voor hun vragen, kritiek en initiatieven?  En hoe is het met onze eigen motivatie? Zijn we wat cynisch geworden, of hebben we nog plezier in wat we doen?

Het is behulpzaam om je te realiseren dat veel van wat voor onze studenten geldt (dus) ook voor ons geldt. Door alle nieuwe systemen worden zij meer gecontroleerd –maar wij ook.  Van presentielijsten, rubrics en matrijzen tot en met gedetailleerde archieven. Laten we daar speels, als dat nodig is zelfs wat subversief, mee omgaan. Als de principes (of de praktijk)  van ‘quality time voor de studenten’ strijden met de principes van ‘kruideniers tijd voor de bureaucratie’, weet dan waar je prioriteiten liggen.

Waar nodig is studenten in contact brengen met hun ‘intrinsieke motivatie’ het belangrijkst. Dan komt de rest vanzelf. In het boek waar ik dit blok mee werk, lezen we:

“Learning to be a sociologist shouldn’t be a dull academic endeavour but rather an exciting pursuit! The best way to make sure the pursuit is exciting is to approach the subject in an imaginative way and to relate sociological ideas and findings to your own life.” (Carr, et all, 2018, p 27)

Dat credo is ook het mijne. Ik denk dat we ook kunnen zeggen:“ …  being a sociologist isn’t a dull academic endeavour but  an exciting pursuit! We approach the subject in an imaginative way and relate sociological ideas and findings to your own life.”

Dus: wat voor hen geldt, geldt ook voor ons. Ook in praktische zin. Dus de eerste bijeenkomst neem ik studenten bij de hand. Ik doe voor wat ik later ook van hen verwacht: concepten/theorieën (boek) bespreken en koppelen aan de film (filmvragen bespreken)  –en mijn/ons eigen leven/traditie.

Als het voor mij tot leven komt, zal dat voor hen ook zo zijn. Als ik enthousiast ben voor het vak, de ideeën, de toepassingen ben, is de kans veel groter dat ik dit ook overdraag. Ik hoor wel eens zeggen: “onderwijs hoeft niet leuk te zijn.”  Dat lijkt mij onzin. Waarom zou je het zelf dan doen? Het moet prikkelen, uitdagen en leuk zijn. Ook voor onszelf.  Hiermee bedoel ik niet dat je mega ad rem moet zijn, of de leukste thuis, maar wel dat je moet kunnen zorgen voor leven in de brouwerij.  Zeker in deze tijden van instant onderwijs wordt van ons gevraagd dat we stand up docenten zijn.

Deborah Carr, Anthony Giddens, Mitchell Duneier, Richard P. Appelbaum, ( 2018), Introduction to Sociology, W. W. Norton & Company; Eleventh edition.


Vincent Duindam
18 February 2020

If you want to comment, please login on the left side of the page with your UU account..